Terug naar historie.

Laatste Erpse windmolen gesloopt.

Artikel Erpse Krant 19 oktober 1972.

 

In de afgelopen week heeft de laatste korenmolen in onze gemeente het loodje gelegd. Keldonks laatste “Hoop” lag woensdagavond in onderdelen aan de voet van de molenberg terwijl de ruim 2.000 kg. wegende molenas zonder enige beschadiging naar beneden was gehaald. Deze gietijzeren as werd door Monumentenzorg met zorg omringd want in de sloopvergunning stond uitdrukkelijk vermeld dat deze “vakkundig” moest worden gesloopt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Terug naar historie.

Ze scheen gegoten te zijn door een ijzergieterij in Den Haag en droeg als jaartal 1865. De houten tandraderen waren nog vrij gaaf en de balken die het molenskelet nog wel enkele jaren had kunnen dragen vertoonden nog geen meutelgaatjes. De bruikbare onderdelen zullen vermoedelijk wel worden gebruikt bij molen-restauratiewerkzaamheden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het is eigenlijk jammer dat ook deze molen geen kans heeft gekregen om gerestaureerd te worden terwijl ook het rijke molenbezit van Erp in vroegere tijden geheel verloren is gegaan. Erp kende rond 1940 vier prachtige windmolens. De molen van Joh. Fransen, van Nic. De Bije, van Van Grinsven en van Van Bussel in Boerdonk. Met de Keldonkse molen er bij kan men spreken van een “rijk bezit”.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Vereniging De Hollandsche Molen heeft schijnbaar wel wat laat zich met de Brabantse molen gaan bezig houden want eerst in 1963 kreeg de Provinciale commissie voor Monumentenzorg een zogenaamde Molencommissie waarvan de heer Van Banninghausen-Herinckhave, burgemeester van Terheyden, voorzitter was. Verder maakten hiervan deel uit de oud-voorzitter van de Molenaarsbond “Sint Victor”, de heer Trouwen uit Heeze, Mr. Van Vlijmen uit Eindhoven en de heer Van Weede van Dijkveld uit Vught. Zij hadden als taak doeltreffende wegen te vinden voor het in stand houden van het Brabants molenbezit dat toen nog uit 135 wind- en watermolens bestond. Voor Erp was deze commissie echter wat aan de late kant omdat toen de meest fraaie molens reeds ten offer waren gevallen aan bijl en hamerslag. Er was door Monumentenzorg wel het een en ander gedaan om de moleneigenaars te bewegen om de bouwsels te laten staan, doch de kosten van restauratie waren toen zo hoog dat menig molenbaas geen gebruik kon maken van het aanbod. De molen van Klaas de Bié ging rond 1950 over in handen van Joh. Fransen en in 1954 werd één van de ijzeren wieken naar beneden gehaald om dienst te doen als balk in de boerderij van Hannes Opheij. Spoedig daarna ging ook deze molen ten onder aan de “tand des tijds” die er aan begon te knagen. Nog slechts één was er overgebleven, namelijk het “achtkantje” van de heer Van Lith te Keldonk.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het gemeentebestuur van Erp kreeg dan ook bezoek van de Molencommissie om eens te proberen om enige subsidie los te krijgen bij Monumentenzorg om dit Keldonkse molentje te restaureren.

Op 28 september 1962 kwam dit voorstel in de raad onder voorzitterschap van Mr. Cappetti die het plan uitvoerig van toelichting voorzag. De gemeente zou de Keldonkse molen aankopen van de heer Van Lith voor de prijs van

ƒ 8.000,00 inclusief 650 m² grond. De heer Van Lith jr. zou de bergruimte onder de molen van de gemeente huren voor ƒ 400,00 per jaar terwijl de dieselmotor, de maalstoel, de mengkuip, de elevator en de hamermolen buiten de koop bleven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Burgemeester en wethouders verwachtten van de Rijksschatkist een subsidie van 40% in de kosten van aankoop en restauratie (begroting hiervan was

ƒ 17.500,00) en van de Provincie 12,8% van de herstelkosten. Van Lith zou de molen dan enkele keren per jaar moeten laten draaien voor recreatieve doeleinden en verder zou er voor onderhoud ieder jaar ƒ 300,00 op de begroting komen. Alles bijeen geen gek voorstel. Politiek gezien was de tijd van aankoop goed gekozen want op 28 september 1962 zaten er voor het eerst 7 nieuwe raadsleden in de vergaderzaal. A. Verberk, z.g., H.S. v.d. Heuvel, J.M. Brugmans, J. van Uden, M.J. v.d. Akker, A. van Goor en V.d. Berg. De heer Kerkhof (thans wethouder) kreeg het woord en samen met collega Toon v.d. Aa kwamen zij tot de conclusie dat de Keldonkse molen eigenlijk toen reeds een wrak was. De burgemeester zei van mening te zijn dat naar alle waarschijnlijkheid de molen over twee jaar in elkaar zou ploffen (een politieke vergissing gebleken).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ook de nieuwe raadsleden waagden zich in het woordenspel omtrent het behoud van monumenten; de nieuwe Rijksweg 75 werd er zelfs bijgesleept, “van waaraf men de molen goed zou kunnen zien………” (men heeft vanaf de molen de Rijksweg niet eens kunnen zien) en na lang gepraat werd zonder hoofdelijke stemming besloten om de molen aan te kopen. De subsidiebeloften bleven echter uit zodat de aankoop ook in latere jaren geen gestalte kreeg zodat voor molenaar Van Lith er niets anders op zat dan de molen met zijn woning te verkopen aan de heer Van Lankveld. Deze rustende landbouwer zag het molenbezit langzaam aftakelen en na iedere storm van windkracht 7 meende men het monument in elkaar te zien storten.

 

Het viel echter best mee want als de slopersknechten niet waren gekomen zou het kale bouwsel er vermoedelijk nog wel enkele jaren hebben gestaan.

 

De wind kon er goed doorheen en de balken zaten stevig verbonden. Als oud-poldermolen moet hij in 1903 in Keldonk zijn gebouwd en in 1972 heeft hij zijn laatste adem uitgeblazen. Op de ruïne zal een miniatuur molen verrijzen als herinnering aan wat eens het kostbare molenbezit van Erp was.

 

Uit De Erpse Krant van 19 oktober 1972

Geschreven door Janus van den Berg*

 

* = Naast redacteur van De Erpse Krant was de heer A.G. van den Berg sinds 1962 lid van de gemeenteraad van Erp. Op 1 september 1970 werd hij wethouder van deze gemeente.  Een functie die hij uitoefende tot aan zijn overlijden op 1 december 1977.